
"Over de functie van de wijnroeiers worden we ingelicht door W.F.H. Oldewelt, Amsterdamsche Archiefvondsten. De werkzaamheden van een gesworen, d.i. beëedigde wijnroeier bestonden in het peilen met behulp van een roode of zwarte (al naar gelang de soort wijn) roede of peilstok van grote vaten wijn, olie of traan om daardoor in gevallen van twijfel of bij geschillen den inhoud daarvan volgens de maat der stad Amsterdam te kunnen vaststellen’. In Hobbema's tijd waren er zes; sinds 1655 zetelden ze in het wachthuisje op de Jan Rodenpoortsbrug; sinds 1659 in een ‘comptoir’ gelegen tegen de Nieuwe Kerk. De wijnroeiers of ‘wijnverlaters’ hadden geen vast traktement: de particulieren die van hun diensten gebruik maakten, moesten hun een som gelds betalen, die zij als persoonlijke verdienste in eigen zak mochten steken. Wie een stuk wou laten roeien, gaf dat aan op het kantoor, en dan werd tussen de zes geloot. Voorts werd er één maal per jaar een rondgang met een notaris en een deurwaarder gemaakt om bij alle wijntappers de aanwezige voorraden te peilen met het oog op de gewestelijke impost op de wijnen; hiermee waren enkele dagen gemoeid."
Het waren dus roeiers (=roerders) van wijn, maar mengen en versnijden hoorde er ook bij. Waarmee dat gebeurde, weet ik niet, maar naast andere wijnen kun je natuurlijk ook aan water en suiker denken. Glycol (antivries) zal toen nog niet hebben bestaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.