Steeds weer in de cel
Adrianus van der Vliet (1885), veelpleger |
Bij mijn speurtochten door historische kranten op internet kom ik toch wel heel verrassende dingen tegen. Zo tikte ik als zoekopdracht, zonder veel hoop op succes, maar eens de naam "Adrianus van der Vliet" in. Ik schreef 4 jaar geleden al eens over hem, omdat ik zijn portret had gevonden en hij vanaf 1871 diverse keren in de gevangenis had gezeten. Daarbij was hij een broer van mijn overgrootvader Gerrit van der Vliet. Zou ik verder iets kunnen vinden over zijn criminele activiteiten? Tot mijn verwondering bleek dat het geval te zijn. Het Algemeen Handelsblad van 18 april 1874 berichtte over de rechtszaak en de strafeis. Het lezenswaardige artikel is hier te vinden, maar ik geef even kort de gang van zaken weer.
Op 12 januari 1874 rond 21.00 uur liep Adrianus door de Warmoesstraat in Amsterdam. Hij was dronken. Hem viel een kist op, die stond op de stoep van de woning van de firma Reinders en Van Dijk. Hij kon de verleiding de kist mee te nemen niet weerstaan, dat had hij nu eenmaal wanneer hij onder invloed van alcohol stond. Hij scharrelde een handkar op met het doel de kist te verladen, maar deze bleek daarvoor te zwaar te zijn. Hij riep de hulp in van Herman Bernardus Vreeze, die daar aanvankelijk niets voor voelde, maar uiteindelijk toch meeging. Met behulp van een argeloze passant kregen zij de kist goed op de kar en duwden deze naar een onbebouwd stuk grond buiten de Leidse barriere. De kist bleek manufacturen te bevatten en ze namen er een aantal stukken uit om deze te verkopen. De volgende dag wilden ze terugkomen. Op de Botermarkt liepen zij Eduard Verwijk tegen het lijf en zij vroegen hem, of hij geen interesse had de spullen te kopen. Die zag geen mogelijkheden, maar verwees naar Engbertus Piet Otger. Gezamenlijk besloten ze de goederen in gedeelten te verkopen. Daarbij werd ook de vrouw van Vreeze, Bernardina Vink, ingeschakeld.
De strafeis was niet misselijk: Adrianus van der Vliet 5 jaar, Vreeze 4 jaar, Otger 2 jaar, Verwijk 1 1/2 jaar en Bernardina Vreeze-Vink een half jaar de cel in. De eis werd door de rechtbank enkele dagen later overgenomen (Het Nieuws van de Dag van 23 april 1874), waarbij alleen Vreeze met 3 jaar en zijn vrouw met 3 maanden cel er iets genadiger van af kwamen.