Een zeer brutaal wijf
Genealogisch gezien heb ik veel met Amsterdam. De voorouders van mijn moeder waren grotendeels echte Jordanezen, maar ook aan de kant van mijn vader heb ik heel wat Amsterdammers ontdekt. Deze waren meestal wel van een duidelijk hogere sociale klasse.
Hoe arm sommigen het hadden blijkt duidelijk uit de inschrijvingslijsten van de Huiszittenhuizen, van waar uit arme thuiswonende personen en gezinnen een zekere vorm van armenzorg ontvingen. Meer hierover op de site van het Amsterdamse stadsarchief. Het hele systeem doet sterk denken aan een soort stedelijke voedselbank. Men moest de steun zelf ophalen.
Op deze inschrijvingsregisters is een index gemaakt, die via de website van het stadsarchief is te raadplegen en ook de ingescande inschrijvingen zijn te bekijken (tegen betaling, dat wel). Maar ja, voor je hobby moet je wat over hebben en ik heb maar eens op een aantal namen van Amsterdamse voorouders gezocht. En jawel, ik vond er nogal wat. Dit soort arme mensen van de lagere standen komt niet zo vaak in de archieven voor en daarom wil ze hier maar eens voor het voetlicht halen:
Directe voorouders:
Jurriaan van der Vliet en Anna de Ruiter. Hij was timmermansknecht bij de Bruin en ontving van 1847 en 1854 steun.
Joannes Andreas Guthmann en Anna Catharina van Rosmalen ontvingen steun van 1810 tot 1824. Hij was van beroep wolkammer.
Jan Hendrik Snel en Anna Aletta Regel werden bedeeld in 1803, 1807 en 1809. Hij was schoenmaker en turfdrager.
Hermanus Snel (schoenmaker en schilder) en zijn vrouw Metje Schouten (mangelhoudster) waren eveneens klant van de instelling.
Dirk Duinker (beroep: sjouwer, werkman, waldieper) en Antje Venker kregen zomer- en wintersteun van 1849 tot 1855, waarna de diaconie dit over nam.
Cornelis Scheer (metselaar) kreeg steun van 1824 (toen hij weduwnaar werd) tot aan zijn overlijden in 1828. In 1808 was hij al ziekelijk.
Antje Scheer (werkster) kreeg ondersteuning van 1848 tot 1870.
Maria van Velzen, weduwe van Jacobus Schouten, kreeg vele jaren steun. Zij was "zeer ziekelijk en had overvallen". In 1825 werd zij als lidmaat geroyeerd en overleed zij vier jaar later.
Andere familie:
Carel Cornelisse (schilder) en Sara Snel kregen steun van 1830 tot 1839. Vanaf 1840 hadden zij dit kennelijk niet meer nodig, want zij bedankten op 26 maart van dat jaar.
Jan Harms en Wilhelmina Scheer ontvingen steun van 1842 tot 1846.
Catharina Noest (die door haar man Tobias Snel was verlaten) ontving van 1812 tot 1817 steun. In mei 1818 stierf zij.
Hermanus Snel (sjouwer, pakhuisknecht, wijnkopersknecht, geboren in 1800), wordt genoemd in het register van 1850 tot 1854. In maart 1849 was zijn vrouw overleden.
Maria (Mietje) Snel, weduwe van Leendert de Ruijter, kreeg steun in 1823 en 1824, waarna zij bedankte.
Johanna Margrieta van der Vliet, gehuwd met Gerrit Scholtens, ontving in 1808 als 36-jarige armoedebedeling, maar wel met de aantekening: “voor altoos geroyeerd, een zeer brutaal wijf, de regent zeide: vrouwtje gij zijt te jong voor de zomerbedeling; waarop zij hervatte: houdt dan ook uw wintergift, dan ga ik naar de diaconie aldaar behoor ik want ik ben lidmaat.” De kerk had namelijk een eigen armenzorg. Dit 'wijf' was een zuster van mijn oudvader (=bet-betovergrootvader) Cornelis van der Vliet (1768-1826), timmerman in Amsterdam.
Al deze mensen zijn uiteraard terug te vinden in mijn genealogische database.
Het is mij overigens bekend, dat zulke huiszittenhuizen ook in andere plaatsen voorkwamen, zelfs in een klein dorp als Watergang even ten noorden van Amsterdam.