Translate

5 december 2005

Kostschoolhouder

Tobias Phillipson (alwéér zo'n voorvader van mij) was tot 1777 Frans kostschoolhouder te 's-Graveland. Op 17 februari 1777 verzocht de geboren Naarder, het stadsbestuur van Naarden om de toenmalige Frans kostschoolhouder Mons de Villemart in Naarden op te volgen, woonruimte te krijgen en vrijgesteld te worden van huishuur en belasting. Hij hield de kostschool tot 1788. Zijn school was gevestigd in de Schipperstraat en wel in zijn eigen huis, dat nog steeds bestaat (op het huidige adres Kloosterstraat 19). Dit was toen hij het 30 oktober 1782 kocht 'een huis, grutterij en erf met een tuin en schuur uitkomend in de Katrepel'. Zijn leerlingen (jongens) waren daar bij hem in de kost. In de regel waren de scholen gemengd, maar als schoolhouders kinderen in de kost namen, dan waren dat alléén jongens of alléén meisjes. Wat voor soort jongens dat waren, is te zien op twee van Age Volkerts' (een van zijn leerlingen) tekeningen, waarop jongens vliegeren, hoepelen, hinkelen, kegelen en schommelen. Allen dragen ze kniebroek en langpandige jas, ofwel frak, in allerlei kleuren en als hoofddeksel een steek. Gezien deze kleding waren zij waarschijnlijk kinderen van bemiddelde ouders.(Bron: 'De omroeper', jg. 8, nr. 3 van sept. 1995).

Zijn school bestond uit niet meer dan één vertrek in zijn eigen huis. Er waren geen klassen, kinderen van verschillende leeftijden en verschillend niveau zaten allemaal bij elkaar. De meeste scholen hadden één ruimte en geen klassikaal onderwijs. Op een tekening van Dirk Langendijk uit 1798 is dit goed te zien. In één ruimte zitten en lopen jongens en meisjes door elkaar. De kinderen lezen of schrijven en gaan naar de meester voor uitleg of overhoring. Wanneer het de meester te rumoerig werd deelde hij tikken uit met de plak. Om ordeverstoorders te straffen waren lijfstraffen de algemeen geaccepteerde methode.

Het onderwijs op de Nederduitse scholen stelde in de achttiende eeuw niet erg veel voor. Kinderen leerden er lezen, schrijven en psalmzingen. De Franse en Nederduitse school had een streepje voor op de Nederduitse school, omdat zij ook onderricht in de Franse taal gaven. Maar ouders die het zich konden veroorloven namen liever een huisonderwijzer in dienst of stuurden hun kinderen naar de Latijnse school, waar het lesprogramma uitgebreider was dan op de volksscholen. Omdat er geen leerplicht was, verlieten volkskinderen de school, zodra ze in staat waren te werken en geld te verdienen. De kwaliteit van het onderwijs verschilde per plaats, omdat er geen voor het hele land geldende onderwijsregels bestonden. Aan de vorming en opleiding van de onderwijzer werd nauwelijks gedacht. Onderwijzers moesten hervormd zijn, verder werd van hen gevraagd dat zij konden lezen, schrijven, psalmzingen en eventueel rekenen. Het zingen was nodig omdat het schoolmeesterambt vaak werd gecombineerd met dat van voorzanger. Bijbaantjes waren noodzakelijk, omdat het inkomen laag was.

Geen opmerkingen: