Translate

23 september 2005

Zijdegrofgreinwerker

Wat doe jij voor de kost? Ik ben zijdegrofgreinwerker! Tegenwoordig zul je zo'n antwoord niet meer zo gauw krijgen, maar in de 17e eeuw was dat anders. Vooral in steden als Leiden en Amsterdam kwam dit beroep voor. Het waren wevers en grof grein (Frans: grosgrain) was een zwaardere kwaliteit zijdeweefsel, die vooral gebruikt werd voor linten en hoedenbanden. Vaak waren het mensen afkomstig uit de Zuidelijke Nederlanden en Noord-Frankrijk. Bekend in dit verband was bijvoorbeeld de stad Renaix (Ronse). In sommige gevallen waren de families behoorlijk mobiel en trokken ze in de loop van hun leven van stad naar stad en van land naar land. Een mooi voorbeeld vormt mijn voorouderpaar Salomon Lannoy (La Noij) en Marie Blanchenoij. Hij was inderdaad zijdegrofgreinwerker en volgens zijn Amsterdamse ondertrouwaktes van 1661 en 1665 geboren in Nieuwkopping (verbasterd ook 'Nickepijn'!), vermoedelijk in 1639. Dit moet welhaast Nyköping in Zweden zijn. Het is bekend, dat nogal wat Walloniërs daarnaartoe zijn vertrokken. Zijn vrouw Marie is geboren in Londen in 1640 als het derde kind van Miché Blanchenoij en Marie Gringolle, dat in Engeland ter wereld kwam. Daarna is het gezin verhuisd naar Amsterdam, waar in 1644 en 1646 nog twee kinderen werden gedoopt. In hun nieuwe woonplaats werden zij waarschijnlijk met open armen ontvangen. Zijdegreinwerker, of dit nu grof of fijn was, was een hoogwaardig handwerk, dat graag binnen de poorten van een stad werd gehaald. Zeker in Amsterdam kregen zulke vaklieden bijvoorbeeld meteen geschikte huisvesting aangeboden. De schoonzoon van Salomon en Marie, Dirck Gerritse Onderdijck, was ook zijdegreinwerker.

Geen opmerkingen: