Kamerijksdoekwerker
Enkele jaren geleden schreef ik over een voorvader, die zijdegrofgreinwerker was. Vandaag heb ik weer zoiets, namelijk kamerijksdoekwerker. Mathijs Geneijn uit het Noordfranse Le Cateau-Cambrésis oefende dit beroep uit, toen hij in 1605 trouwde in Leiden met de Antwerpse Marya Catoir. Dit plaatsje ligt ongeveer 25 km ten oosten van Cambrai (Kamerijk). Hij woonde echter te Haarlem. Dit laatste hoeft niet te verbazen. Uit de literatuur is bekend, dat kamerijksdoek in de Noordelijke Nederlanden met name in Haarlem werd vervaardigd en wel door vakmensen, die uit de buurt van Kamerijk kwamen en naar het protestantse Noorden waren gevlucht. Vandaar uiteraard ook de naam van het weefsel, het fijnste linnenbatist dat er bestond. Haarlem werd zo een linnencentrum van internationale allure.
Kamerijksdoek werd voornamelijk gebruikt voor de fabricage van kragen (zie afbeelding). Dit soort werd een molensteenkraag genoemd. Ze waren onder invloed van de kleding van de Spaanse bezetters vanaf de 2e helft van de 16e eeuw populair en werden door mannen en vrouwen gedragen. Dit is de enige plooikraag ter wereld die nog over is. Andere types waren een stuk harder gesteven en heel regelmatg geplooid, we kennen ze wel van schilderijen.
Voorvader Mathijs Geneijn was dus kamerijksdoekwerker in Haarlem en Leiden, omdat hij moest vluchten uit Frankrijk. Wij in het Noorden sponnen daar garen bij....
Afbeelding: www.rijksmuseum.nl
Geen opmerkingen:
Een reactie posten