Translate

1 september 2006

Geloven in Amsterdam 1578-1795

26 mei 1578 is een datum, die een grote ommekeer van het leven van de Amsterdam-mers markeert: vooraanstaande katholieken werden de stad uitgebracht en de magistraat (het stadsbestuur) werd vervangen. Het was bij elkaar een religieus-politieke omwenteling, die van grote invloed was tot 1795. In die ruim 200 jaar speelde de gereformeerde kerk een grote publieke rol in de samenleving en cultuur van de stad. Aanvankelijk stonden de gereformeerde en de katholieke kerk als publieke kerk naast elkaar. Kort daarop werden diverse kerkgebouwen van de katholieken van beelden en altaren ontdaan om vervolgens door de protestanten in gebruik te worden genomen. Het betrof allereerst de Oude Kerk, korte tijd later de Nieuwe Zijdskapel en de Nieuwe Kerk. Katholieken konden alleen nog maar in kloosters en particuliere huizen bijeenkomen. Al in 1580 werd ook dit verboden. Amsterdam was officieel een gereformeerde stad geworden met een verregaand burgerlijke rol. In de eerste decennia van de 17e eeuw werden meerdere nieuwe kerken gebouwd. Het waren openbare gebouwen, waar iedereen kon binnenlopen. Ook dienden ze als openbare begraafplaatsen, de aanzienlijken werden in, minder welgestelden buiten de kerk begraven. In de kerken werden huwelijken gesloten en kinderen gedoopt. Kerkdiensten werden niet alleen zondags, maar ook op doordeweekse dagen gehouden. Er was uitdrukkelijk sprake van rangen en standen, bv. bij de viering van het avondmaal. Predikanten waren in stadsdienst en werden benoemd door de burgemeesters. Rond 1650 kregen andere kerken meer vrijheden en bevoegdheden. Joden mochten geen erfelijk poorter (en dus gildelid) worden. De gereformeerden vormden tot 1700 een minderheid van de bevolking. De katholieken verzamelden zich aanvankelijk vooral in het Begijnhof. Het stadsbesuur was in de regel tolerant tegenover katholieke priesters. Het aandeel katholieken in de Amsterdamse bevolking heeft altijd rond 20% bedragen. Doopsgezinden vormden een veel kleinere groep. Ook zij werden getolereerd, omdat ze geen problemen veroorzaakten en hard werkten. Scheuringen in alle geloofsgemeenschappen kwamen voor. De zo ontstane Remonstrantse Broederschap mocht zich in het begin, net zo min als de katholieken, organiseren. In 1630 veranderde dat. Immigranten kregen eigen (gereformeerde) predikanten en kerkgebouwen. Het bekendst zijn de franstalige Walen. Het Jodendom was een getolereerde religie. Gemengde huwelijken waren verboden. In 1797 vormden de joden ongeveer 10% van de stadsbevolking. De Lutheranen vormden een plaatselijke kerkelijke gemeente, met goede banden naar Duitse en Scandinavische vorsten. Het accent werd in de loop der jaren verlegd van het Duits als taal naar het Nederlands. In 1714 werd een oosters-orthodoxe kerk gesticht.

De preek stond centraal in de erediensten van bijna alle geloofsgemeenschappen. Een goede retoriek was belangrijk. Voorzangers en organisten moesten aan hoge eisen voldoen. Mannen en vrouwen zaten in de regel gescheiden in de kerk. Gratis zitplaatsen waren schaars. Er ging veel geld om in de kerken voor nieuwbouw en onderhoud, salarissen en armenzorg. Daarvoor stonden fondsen ter beschikking. Een zuinige huishouding was wel vereist. Andere inkomsten vormden collecten, giften en bijdragen. In het persoonlijk leven was het gebed belangrijk. Het gezinshoofd ging voor in bijbellezing en vermaning.

In 1795 werd de scheiding van kerk en staat een feit en was de gereformeerde kerk niet langer bevoorrecht in de samenleving van de stad.

Dit artikel is ontleend aan het zeer uitgebreide artikel van Jo Spaans, na te lezen op deze
website. Van harte aanbevolen!

Geen opmerkingen: